De eenzaamheid is als een loden kelderdeur.

Met moeite klim je uit je keldertje, tree voor tree, tot je aan de drempel komt en je de deur open probeert te duwen. Het lukt je niet. Je zwabberbenen kunnen je niet meer dragen en je tuimelt weer terug het donkere gat in. In je vertrouwde kelder zoek je naar een veilig plekje onder je dekentje.

Door het kelderraam kiert een mistroostig straaltje zon en kruipt langzaam naar je toe, maar voordat hij jou kan bereiken breekt de nacht jouw toekomst in honderdduizend stukjes. Je wacht, wacht, wacht en je trekt je dekentje steviger om je heen. Je dromen vervagen en je tranen zijn allang opgedroogd. Je denkt aan de vorige keren, toen lukte het wel. Waarom nu niet? Is de kelder te groot geworden, de deur te zwaar? Je roept, maar niemand hoort je. Zijn ze allemaal te druk? Of liggen ze in een andere kelder te wachten op mij? Dat zal toch niet, ik ben de enige die ontelbare keren in de krochten van zijn geest in het doolhof van zijn gedachten verdwaalt, toch? De kou verlamt mijn spieren, mijn adem vernevelt en slaat neer op de mouw van mijn jas.

Dan hoor ik in de verte een vreemd geluid wat zachtjesaan dichterbij komt. Het lijkt alsof mijn hoofd tergend langzaam gevuld wordt met een sprankelende energie die zich een weg baant door mijn lichaam. Ik sta op, loop naar het onbekende en wordt zachtjes omringt door een wolk van dartelende vlokjes die mij door de loden deur voeren. Ik ruik nog de rotte geur van de eenzaamheid in de kelder maar weet ook dat ik de sleutel van de loden deur in mijn hand heb.

Maak jouw eigen website met JouwWeb